Menu Sluiten

Spelen met 2 handen en 2 voeten!

Het orgel is een blaasinstrument. Dit betekent dat het geluid in een pijporgel wordt voortgebracht doordat er geperste lucht (ook wel wind genoemd) door een (aantal) pijp(en) wordt geblazen. Het lijkt qua principe dus erg op een blokfluit, behalve dat de windvoorziening mechanisch of elektrisch tot stand komt. Het soort geluid (de klankkleur) hangt af van de wijze van klankopwekking, de vorm van de pijp en het materiaal waar de pijp van gemaakt is.

Wanneer een fluitist van toonhoogte wil veranderen, sluit hij een of meer gaatjes. Eigenlijk verandert hij daarmee steeds de lengte van de trillende luchtkolom in de fluit (zodat je verschillende toonhoogtes hoort). Bij een orgelpijp is dit niet mogelijk. Voor iedere toonhoogte moet dus een pijp met een andere lengte worden aangeblazen (net als bij de panfluit). Heeft een toetsenbord (klavier) bijvoorbeeld 51 toetsen, dan moet elk register (klankkleur) ook 51 pijpen hebben. Deze pijpen worden van hout (eik / den) of metaal (lood / tin) gemaakt.

Het orgel wordt bespeeld met twee handen en twee voeten. Deze moeten onafhankelijk van elkaar kunnen spelen. Dit is de grootste moeilijkheid van het orgelspel. Daarom leer je eerst met twee handen tegelijk spelen en daarna komen de voeten erbij. Tegenwoordig worden heel mooie en betaalbare elektrische kerkorgels gebouwd, ook voor in de huiskamer.

Voor het kerkorgel (het grootste instrument) is heel veel mooie klassieke muziek gecomponeerd. Het is echter ook mogelijk om hedendaagse muziek op het kerkorgel te spelen (zie muziekvoorbeeld in Muziekvideo’s).

kerkoregl2
Top